Een verslaving aan vertaling
Dat Limonov op de longlist voor de Europese Literatuurprijs staat, maakt me natuurlijk blij, maar het kwam toch enigszins als een verrassing. Wat verklaart het succes van een verhaal over een obscuur — om niet te zeggen redelijk aangebrand — personage als deze Edward Limonov die zich vanaf 2005 ontpopte als een boegbeeld van de oppositie tegen Poetin? In 2011 kaapte Emmanuel Carrère met zijn «roman» — want zo staat het op het kaft, terwijl ik de vertaling in het mapje non-fictie van mijn pc had ondergebracht — niet alleen de Prix Renaudot en de Prix de la langue française weg, maar ook de Prix des Prix, gekozen uit de acht belangrijkste Franse literaire prijzen van dat jaar. Dat het werk in Frankrijk succes kende, valt nog logisch te verklaren: Carrère is een gevierde schrijver, van wie verschillende boeken werden verfilmd. Elke nieuwe worp wordt dan ook met de nodige aandacht ontvangen. Bovendien woonde Limonov vanaf 1980 tot aan de val van het IJzeren Gordijn in Frankrijk, dat hem in 1987 het Franse staatsburgerschap verleende. Behalve met de fine fleur van de Franse letteren ging hij om met politici van welke strekking ook, en leverde hij bijdragen aan het legendarische L'Idiot international, een aanvankelijk links blad dat mettertijd een steeds nationalistischer koers zou gaan varen. Hij had er een succès de scandale met boeken als Le poète russe aime les grands nègres, Journal d'un raté, Histoire de mon serviteur — stuk voor stuk autobiografische werken met een vrij hallucinante inhoud (Limonov die zich prostitueert in New York, aanvankelijk op straat en in parken woont, maar drie jaar later als butler onderdak krijgt bij een rijke Amerikaan, waar hij met de jetset in aanraking komt). In Frankrijk verwierf hij geleidelijk aan een cultstatus, en ook in ons taalgebied kende hij succes: behalve De Russische dichter houdt van grote negers werden nog drie werken in het Nederlands vertaald.1 Carrère heeft bij het schrijven van zijn boek gretig geput uit de verhalen van Limonov, maar wat het werk ook voor de Nederlandstalige — en bij uitbreiding elke — lezer interessant maakt, is de projectie van de biografische schets tegen de achtergrond van de Russische geschiedenis in de tweede helft van de twintigste eeuw.
Edward Venjaminovitsj Savenko werd in 1943 geboren in Dzjerzjinsk, een industriestadje op zowat 400 km ten oosten van Moskou, maar hij groeide op in Charkov, thans Charkiv in Oekraïne. Zijn vader werkte als lagere officier voor de NKDP, de voorloper van de KGB. De sterke verhalen die hij vertelde, maakten grote indruk op zijn zoontje, dat maar al te graag in zijn voetspoor wilde treden, maar vanwege zijn bijziendheid werd geweigerd. Limonov werd met harde hand opgevoed, hij kreeg thuis meer klappen dan aaien en had als motto: «Iedereen probeert je voortdurend te naaien, je moet er dus voor zorgen dat je de anderen zelf te vlug af bent». Hij begon zijn loopbaan als straatboefje in Oekraïne, wat een paar keer echt slecht had kunnen aflopen, en nam de bijnaam Limonov aan, een Russische samentrekking van de woorden voor «citroen» en «granaat». Even werkte hij in een fabriek, maar dat was niets voor hem. Na een zelfmoordpoging belandde hij in een instelling, waar hij de benen nam, maar hij werd door zijn moeder verraden en teruggestuurd. Onder impuls van zijn vriend Kostja begon hij de plaatselijke «bohème» te frequenteren, van wie hij bijeenkomsten in boekhandel 41 bijwoonde. Zo maakte hij kennis met het werk van verboden dichters als Tsvetajeva en ook Brodski, de Nobelprijswinnaar aan wie hij later een hartgrondige hekel zou krijgen, omdat hem wel de roem te beurt was gevallen die Limonov — voor een stuk tevergeefs — zou nastreven.
Edward begon in die tijd zelf gedichten te schrijven. Hij trok naar Moskou waar hij het idool van de Sovjet-Russische underground werd. Onder Brezjnev werd hij in 1974 met kordate hand gedwongen de USSR te verlaten — zelf beweert hij dat het zijn eigen keus was — en kwam zo samen met zijn toenmalige vriendin Jelena — hij heeft in zijn leven nogal wat vrouwen versleten — in Amerika terecht, in New York waar hij dus aanvankelijk als clochard leefde, maar na verloop van tijd huisknecht werd van een miljardair in Manhattan. In de jaren tachtig ontpopte hij zich tot trendy schrijver in Parijs. Tijdens de Balkanoorlog ging hij vechten aan de zijde van de Serviërs. Sinds hij in een BBC-documentaire te zien was in het gezelschap van Radovan Karadžić, leider van de Bosnische Serviërs, terwijl hij een mitrailleur op de stad Sarajevo richtte, had hij het in het Westen en met name in Frankrijk, definitief verkorven.
Na zijn terugkeer naar Rusland richtte hij er de Nationaal-Bolsjewistische Partij op — een bizarre mengelmoes van stalinistisch en nationaalsocialistisch gedachtegoed, met als enige constanten een aantal acties à la Pussy Riot en vooral de systematische kritiek op het huidige regime van president Poetin (Medjeved moest alleen eventjes de plaats voor Poetins derde ambtstermijn warm houden). Vreemd genoeg werd en wordt hij in Rusland ook op handen gedragen door onverdachte, gezaghebbende persoonlijkheden: zo nam Anna Politovskaja, de kritische journaliste die in 2006 werd vermoord, het in haar krant Novaja Gazeta regelmatig op voor Limonov en zijn nasbol-partij, en was ook Jelena Bonner, de weduwe van Sacharov, een van zijn vurige pleitbezorgsters. Zij vonden dat hij de Russische kansarme jongeren hoop gaf op een betere toekomst en vooral dat hij hen behoedde voor criminaliteit.
De partij verwierf in de aanloop naar de vorige Russische verkiezingen officieel politiek krediet toen Limonov samen met schaakwonder Garri Kasparov en met Michail Kasjanov, voormalig premier onder Poetin, toetrad tot Droegaja Rossija, het «Andere Rusland», een politieke coalitie die het tegen Poetin opnam. De samenwerking bloedde dood, Kasparov gooide de handschoen in de ring en vanaf 2010 ging Limonov alleen door met het «Andere Rusland», als partij evenwel en niet langer als coalitie. In 2012 kreeg hij geen toestemming om met die partij aan de presidentsverkiezingen deel te nemen, zogezegd omdat zijn lijst op een onregelmatige manier werd ingediend.
Limonov is dus op zijn zachtst gezegd een controversieel individu, en persoonlijk kan ik maar weinig sympathie voor hem opbrengen. Ik kon me tijdens het vertalen niet van de indruk ontdoen dat hij vooral vanuit een negatieve reflex ageert, dat zijn afkeer voor Poetin door een soort jaloezie wordt ingegeven — Poetins loopbaan vertoont trouwens opmerkelijke gelijkenissen met die van Limonov, alleen werd hij wél toegelaten tot de KGB en kon hij achteraf de carrière maken die we intussen kennen. Bovendien lijkt ook Limonovs houding tegenover Brodski hoofdzakelijk door afgunst te worden bepaald. Voor de andere Sovjetleiders die hij tijdens zijn leven bewust meemaakte, heeft hij overigens evenmin een goed woord over — onder Brezjnev moest hij het land verlaten, Gorbatsjov was in zijn ogen een onbesliste slapjanus die de door Limonov erg betreurde glasnost helemaal per ongeluk op gang heeft gebracht en aldus een machtig imperium in de vernieling heeft gereden, onder drankorgel Jeltsin hebben de oligarchen de macht gegrepen en het land op een ongebreideld kapitalistische leest geschoeid.
Het dient gezegd dat deze analyses voor een groot stuk kloppen. En Carrère weet het relaas op zo'n bevlogen, meeslepende manier te vertellen, dat je helemaal wordt opgezogen in het verhaal: als je eenmaal bent begonnen, blijf je lezen. Bij zo'n boek komt het er dus op aan de vaart van het origineel te behouden, te streven naar dezelfde vlotte taal die in het Frans op geen enkel moment nadrukkelijk klinkt. Hierin bestaat volgens mij trouwens de uitdaging van elke Franse vertaling: goede equivalenten te vinden voor de zwierigheid, de sierlijke elegantie waar Franse schrijvers en lezers dol op zijn, maar die bij een té letterlijke vertaling in het Nederlands te veel gewicht kunnen krijgen, zodat de tekst nodeloos zwaar dreigt te worden. Dit boek was een duo-vertaling, en het grote voordeel van zo'n vertaling met zijn tweeën is dat je voortdurend alert blijft. Het is een misvatting dat een dergelijke vertaling sneller gaat — hoewel een uitgever je meestal om die reden vraagt als tandem aan de slag te gaan. Nadat je je eigen stuk hebt vertaald, moet je dat afstemmen op het door je collega vertaalde gedeelte. De toon, het register, de stijl moeten in elkaar overlopen, de lezer mag immers niet het gevoel krijgen dat hij met een haastig paste-werk te maken heeft. Ik heb dus de stellige indruk dat méér tijd toch comfortabeler zou zijn geweest. Nu zijn Katrien en ik tot op het laatst aan de tekst blijven schaven, tegen de klok, en hebben we op de valreep nog allerlei inconsequenties moeten weghalen (in de Nederlandse transcriptie van de Russische eigennamen bijvoorbeeld, of de naam van de fabriek waar een van Limonovs vrienden werkte, die tot op het eind nu eens Pistonfabriek en dan weer Zuigerfabriek werd genoemd).
Het tijdsgebrek blijft een heikel punt bij de vertaling van een hedendaagse roman: zodra een uitgever de vertaalrechten van een boek heeft gekocht, wil hij eigenlijk niets liever dan dat het de volgende maand al in de winkels zou liggen. Ik heb dus al vaker moeten uitleggen dat ik geen automaat ben waar je een tekst in schuift, die ik een poos later netjes volgens de regels van de kunst vertaald weer uitspuw. Daarnaast bestaat de vrees dat, als de vertaling te lang op zich laat wachten, er te veel lezers naar het origineel zouden grijpen. Gelukkig — het is maar hoe je het bekijkt — is de kennis van het Frans ook in Vlaanderen ontzettend achteruit gegaan, zodat dát risico met de dag kleiner wordt — ook bij ons is de Franstalige lezer een met uitsterven bedreigd ras. Vertalers uit het Engels hebben in dat opzicht minder geluk: de kennis van het Engels neemt hand over hand toe, zodat het steeds vaker gebeurt dat de Nederlandse vertaling nog voor de publicatie van het Engelse origineel in de boekhandel ligt. Dat is voor de vertaler een kwalijke zaak. Het maakt de tijdsdruk haast ondraaglijk, en dan heb ik het niet eens over de aanpassingen die de auteur tijdens zijn work in progress verricht, dus voordat hij zijn ultieme definitieve versie bij zijn uitgever heeft bezorgd, wat de klus voor de vertaler pas echt lastig maakt.
Om die reden ben ik blij dat ik behalve proza ook gedichten vertaal. Daar heerst weinig tijdsdruk, weinig druk in het algemeen. Net als de poëzievertaler beseft de poëzie-uitgever maar al te goed dat hij nooit een fortuin zal verdienen aan de publicatie of de vertaling van een dichtbundel, waar hij bij prozavertalingen nog altijd de stille hoop kan koesteren dat hij een ongelooflijke bestseller gestalte aan het geven is. Ik wil hier trouwens een paar clichés uit de wereld helpen. Wanneer ik zeg dat ik behalve romans ook gedichten vertaal, dan reageert men meestal dat poëzie vertalen vast wel het moeilijkste is wat er bestaat, en dat je eigenlijk toch wel een dichter moet zijn om dat te kunnen. Ik durf daaraan te twijfelen. Volgens mij gaat het hier om twee verschillende disciplines uit de vertaalsport. In een notendop, een poging tot verklaring. Een roman vertalen kun je vergelijken met een marathon: aanvankelijk lijkt er geen eind aan te komen, je mag geen moeilijke woorden, zinnen of passages weglaten, je hebt vaak de keuze tussen een groot aantal verschillende oplossingen waarbij je in eer en geweten de ideale beslissing probeert te nemen, en dat vaak honderden pagina's aan een stuk door. Poëzie vertalen zie ik dan weer veeleer als een sprintnummer: meestal gaat het om een korte, maar heftige krachtinspanning. Je schrijft een nieuw gedicht, dat idealiter naar vorm en inhoud met het origineel overeenstemt. Net die vorm (metrum, rijm, ritme) is in de ogen van menigeen het grote struikelblok. Terwijl ik die vaak net als een voordeel beschouw: je kunt een gedicht niet op 36 verschillende manieren vertalen, het dwingt je om bepaalde keuzes te maken. En als het toch niet lukt, kun je nog altijd een ander gedicht uitkiezen. Dat je om poëzie te vertalen zelf een dichter moet zijn is nog zo'n cliché. Hoezo? En om een roman te vertalen, moet je dus een romancier zijn, om een toneelstuk te vertalen een toneelauteur? Vertalen is een vak, je moet natuurlijk enige aanleg hebben, bij voorkeur veel hebben gelezen, maar je kunt het onder de knie krijgen. Zelf heb ik ontzettend veel gehad aan de colleges van onder anderen Paul Claes, Frans Denissen, Philippe Noble, Susan Masotty, Jeanne Holierhoek, Marianne Kaas, stuk voor stuk bekroonde vertalers die hun kennis delen met de jongere generaties literair vertalers, die hun trukendoos voor ze openmaken en hun de knepen van het vak leren. Tot besluit wil ik nog het volgende kwijt. Literair vertalen is, vanwege het lage honorarium dat tegenover een toch wel erg intensieve geestesarbeid staat, sowieso liefdeswerk. Het vergt een grote dosis creativiteit en mentale lenigheid om je telkens opnieuw in te leven, wat zeg ik, in de huid te kruipen van een auteur, zijn personages en hun leefwereld. Of het niet saai is, de hele tijd in je eentje achter een scherm te zitten, afgesloten van de rest van de mensheid? Het is voor mijn gevoel juist een ontzettend boeiende, verrijkende bezigheid, die je voortdurend nieuwe horizonten laat verkennen, je in alle richtingen over de aardbol uitstuurt, je kennis laat maken met gegevens en werelden waarvan je het bestaan vaak niet eens vermoedde. Het is een verslaving — ik kan geen zin meer lezen zonder me af te vragen hoe ik hem zou vertalen, het is een werk dat je nooit loslaat, zodat je je inderdaad al eens asociaal kunt gedragen tijdens een etentje met vrienden, wanneer je met je gedachten ergens in Rusland zit, of in een bootje ter hoogte van de Kaapverdische eilanden. Maar dát is een ander verhaal…
«Nederlands Letterenfonds», april–mei 2013
1 De Russische dichter houdt van grote negers, vertaald door Mieke Lindenburg (1981); Zelfportret van een bandiet: de jonge jaren van een dichter-delinquent', vertaald door Jos Vonhoff (1987); Een klein mispunt, vertaald door Jos Vonhoff (1989); De kus van de kakkerlak, vertaald door Koenraad Delbeke (1992)